Het zijn niet de doornen
Mijn moeder
Waarom ik mij aan het fruit bezeer
Het is haar geur
Die honger in mij wekt
En trekt, roert, breekt het zegel van mijn buik

Het zijn niet de doornen
Mijn broer
Waarom mijn leden getekend zijn
Het is haar aanraking
Die bliksemt in mijn huid voor
De beul en mij de kruisdood verlicht

Het zijn niet de doornen
Mijn zuster
Waarom mijn ogen gloeien van pijn
Het is haar sap
Dat jaagt door mijn vlees
Diep loutert en sterkt als ijsazijn

Het zijn niet de doornen
Mijn vader
Waarom mijn stem juichend breekt
Het is haar smaak
Die verbittering zoet, ach verzoet
En water van mijn bloed verandert in wijn

Astrid Roemer: Het Zijn Niet De Doornen, Mijn Kind Waarom Ik Mij Aan Het Fruit Bezeer (en wat dan nog – liederatuur)