Omdat ik op zoek ga naar een bewijs van zijn
Aanwezigheid, mijn neus over het laken en lange
Armen tussen de dekens door en dan weer

Mijn buik schuivend over de plek waar hij lag
En de geruststellende geur vind van zaad en
Zweet en motorolie diep

Uit het ruim van zijn boten, en ver daaronder
De opium uit mijn halsplooien en de inkt van
Mijn versieringen

Slaap ik langer dan normaal, een spoor van regen
Reeds door het open raam en donkere stippen dus
Op het zachte

Paars van de gordijnen, ik duw hem zachtjes
Weg en hoor het lijf ploffen op de natte grond
En maak met mijn

Benen heel lange figuren in de ruimte, pas dan
En in de verte het geluid van startende auto’s
Slaande deuren, een zingend

Kind, een langzaam lichaam dat haar toewuift in de
Spiegels, het haar nog uitgespreid door zijn
Gretige vingers