Nu we mevrouw K. niet meer hebben of de heer B., nu we niet
langer aan hen het leven kunnen opdragen of

het afscheid, nu zij allang onder de aarde liggen of verstild in het
bos, hen opeens missen alsof we iedere keer voor

hun verjaardag samen taart aten, moeten we het doen met de
rijmloze vriend die zich nooit voorstelt hoe het is

om van zijn fiets te vallen of opeens voorover terwijl ons liefje
als een van de groepsleden allang het zijn heeft

opgegeven en ons daarbij, nog wat talmt maar eigenlijk vooral
zo moe is en toch nog lang zo oud niet, hoezo zegt de

eerste en dat het overdreven is te stellen dat zijn veiligheid in gevaar
is, waarom niet, zegt de tweede en daartussen

balanceren wij, nog zo jong eigenlijk, en roepen dat we onze schoenen
zullen aantrekken, veters dubbel gestrikt, en eraan komen.