Voor het huis langs gaat de bus, de bus die mijn moeder vroeger
vanaf het platte dak in de gaten hield waarbij

ze naar beneden riep wanneer we de deur uit moesten gaan om
dan precies op tijd in te stappen, het dorp

een lange slingerweg, we zijn te laat nu, midden in een droom is
het een ander huis, opgedeeld in drie vertrekken

en zonder de stilte van toen, de vele vogels, de slaande kerkklok,
de melkbus in de hal, het deksel beschilderd, de bomen

op het schilderij, de oude slee bij de deur, en we mogen nog niet
weg, we moeten iets afmaken eerst, drie toeren breien

of de brief naar grootmoeder of het opstel voor school en het lukt
niet ons te concentreren, er zit steeds iemand in de kamer

die er niet hoort en de andere ruimtes zijn dichtgemetseld, en zij,
zij is allang verdwenen, ze nam de fiets, die snelle rode.