De hele nacht zoeken naar, een meisje met grote bruine ogen,
een foto achter glas, verschillende tinten tegen

het licht, lege flessen met bruine halzen, een man die fluisterend
overlegt, een bos met schaduw,

een onderaardse gang en de kou daaruit, er is een theorie, zegt hij.
Dan wachten op de regen, het begin van de dag,

lantaarnlicht knippert over de straten, langgerekte ledematen over
het laken, de eerste koffie, vertel het me, zeg ik.

Er is altijd een aanleiding, een begin. Handen om een beker, de
ogen nog klein, een tafel met papieren, een bordje met

kaneelbiscuitjes zoals bij zijn moeder, wat als zeggen of maar aan
het eind van een zin, vragend omhoog, net zoals

zijn naam bij het begin van een telefoongesprek. Hoe je het ook
bekijkt, meent hij, we doen het samen. Dat zoeken.