Dat als je dan je hoofd op zijn schouder legt, hij zijn arm om
je heen zal slaan en dat je dan zomaar daar heel

lang en rustig kunt blijven zitten, tussen de bomen van het
verschillend groen en de eerste rode bladen,

en de beelden die de stammen zich vormen, tussen de met
druppels getooide takken en de warmte die daaronder

zich verzamelt, met de blauwe gaten tussendoor en af en toe
een trein die voorbijrijdt, witte klapbessen

die op de grond vallen en beukennootjes die wegspatten, zacht
getinkel van een molentje dat draait, een libel op

een steen, een voetstap in de verte, dat je dan elkaar alles
vergeeft, terug bent in tijd en liefde, dat maar je blijft

keurig rechtop zitten en praat wat onzin en het moment gaat
voorbij voordat je het vastgelegd hebt en je staat stijf op.