Bij de voordeur naast ons horen we nu elke morgen rond dezelfde
tijd een pappa die met kinderstem en door zijn

knieën lieve geluidjes maakt en byebye zegt tegen zijn baby, wat
gekir en dan het draaien van de sleutel, zijn

bijna gehuppel over de trappen en de scherpe bochten van zijn auto,
het is een meisje, zoals we al wisten van de roze knijpers

aan de waslijn, en net zoals haar moeder blijft ze binnen. Heel lang
was ze weg, uit logeren denken we, toen was het

gehuil weer terug, gelukkig nu alleen van haar. Behalve de was
zien we niets en behalve zijn gemurmel in de ochtend

horen we niemand en we verzinnen het verhaal zoals we frisse lucht
maken voor de baby en wat zonneschijn en een lieve

grootmoeder en zusjes en speelgoed en een uitbundig jurkje en een
poes op schoot en dat hij lief is, ook in de avond.