Is er hier nog iets gebeurd, vraagt hij. Sommigen lezen daarvoor
mijn gedichten, zeg ik. Je weet dat ik niet van poëzie

hou, zegt hij. Niet van de mijne, zeg ik. Hij is te lang aan het woord
geweest. Hij zit aan elk boek dat op tafel ligt, hij

verschuift de kranten, hij niest over mijn spullen, ik wil dat hij weg
gaat. Ik ga wat eerder weg, beweert hij.

Kontakten die niets opleveren moet je vermijden. Dingen die je geen
energie geven moet je niet toelaten. De hele dag

lijkt voorbij voordat ze begint. Het was een monoloog, zegt hij. Yep,
zeg ik. Gelukkig ga ik nu op vakantie. Ik knik.

Ondertussen heeft de onderbuurman op zijn knieën gelegen en de
auto gemaakt met eindeloos geduld. Als hij wegrijdt,

denk ik niet dat ik hem terugzie. In de nacht parkeert hij voor de deur,
de radio luid aan. De stapels op mijn tafel staan weer recht.