Op sommige ochtenden beginnen we zoals we de avond afsloten,
starend in vier ogen met heel lange wimpers die

knipperend en langzaam zich sluiten dan wel openen, gevolgd door
handen en armen en stralende lachjes en kletspraatjes

en blote voeten roffelend over de vloer en kleren hoog in de lucht
in plaats van aan het lijf en struikelen over een

legoblokje, een hondje met drie poten, een bekertje met water, twee
gele fietsjes in de tuin met racestrepen langszij en

eerst steeds groter wordende en later steeds kleinere rode vlekjes
met rugzakken op die over hun billen glijden en

zoenen en zwaaien en nog even kijken of er in mijn tas een schat
ligt of onder mijn trui of achtergebleven op de bovenste

etage en dan langs de weilanden terug en langs al die mensen die
op het perron wachten met koffie in hun lege handen.