Het is als met het rondje lopen dat ik liever niet doe zonder een
boodschap, een tas over mijn schouder, een briefje in

de hand. Lange tijd sta ik nu in een lege zaal op het podium te
testen of de microfoon het doet en moet ik praten

en waarover moet het dan gaan. Zonder publiek en zonder gasten
begin ik over een pepernootje in de achterband, Kerst,

temperaturen onder nul, terwijl het regent en stormt, ik probeer
een liedje, doe zelfs een danspasje, als zij denken dat

ik een artiest ben, ben ik er een. Mijn jas hoort in de kleedkamer,
zeggen ze, en mijn tas ook, mijn pet kan daar uitdruppen,

het is op mijn lijf gemaakt, zwart van kleur en net groot genoeg
maar ik ben geen artiest. Hoe noem je jezelf dan, vragen

ze. De dichters hebben hier geen weet van. Ik had iets verzonnen,
dacht ik, dat alle lading dekt, geluidloos nog.