Er hangt geen was meer aan de lijn, geen donkerblauw sporthemd
van hem, geen wijd uitgespreid broekje met witte

snelheidsstrepen waarin zijn benen zoveel langer leken, geen enkel
washandje uit haar moeders voorraad, geen kanten

kleedje dat deed denken aan de jaren vijftig, waartegen je hoofd,
ieders hoofd, zo lekker kon leunen, de stoel wordt

versleept, familie telefoneert in de gang, misschien is het hoofd wel
kwijt, drie vuilniszakken bracht iemand weg,

de stilte die er tussen haar spullen hangt, kan ze nog zingen, en niets
was van haar, zelfs zijzelf niet, en natuurlijk is ze er

morgen weer, doet hij de afwas zomaar, zet een plantje op het balkon,
sluipt in de ochtend naar beneden, een aanval altijd

op een moment dat, spijt had hij en beterschap, en zij nog veel meer,
plastic knijpers boven een emmertje in de hoek.