Zonder bril ziet hij bijna helemaal niets dus om te zeggen dat
hij maar in de bomen moet kijken en in de nachtelijke

hemel nu hij eenmaal klaarwakker is, helpt niet veel. Hand in
hand lopen we naar mijn bed en legt hij zich in mijn

arm en bedelt verhaaltjes, zoveel verhaaltjes dat hij weer slapen
kan. En ik moet hem vertellen hoelang nog,

wanneer mogen we opstaan, hoe laat is het nu? Het licht van
het ene lampje schijnt op de jurken aan mijn muur,

de sieraden die als kunst fungeren, in de verte het eiland waar
zijn broertje achtergebleven is, die als drenkeling hem

vastgehouden heeft, steeds weer zijn benen sloeg om deze held.
Vertel je over mamma toen zij klein was? Dan

rommelt mijn buik, waar denk je aan, vraagt hij? Croissants
met camembert, zeg ik, o ja, zegt hij, ik ook.