De rijmloze vriend krijgt het steeds moeilijker, zijn terrein
wordt steeds kleiner zoals zijn bewegingen steeds

strammer worden. Voor mijn deur laat hij zich van de fiets
vallen en dan hijst hij zichzelf op om dan

driehoog tegen de keukendeur uit te rusten van een hachelijke
onderneming als deze. De eerste minuten praten we

niet. Dan schuift hij op naar de kamer, volg ik met de thee en
dept hij zijn voorhoofd. Daarna gaat het hard,

de week, de mensen erin, het rijmloze, de eeuwige vragen en
twijfels en waarom alles zo is als het is.

Vaak is dit de enige plek waarop hij zichzelf kan zijn, zegt
hij, al blijft het vreemd dat hij zijn eigen koekjes

mee moet nemen. Ik beloof een glijbaan te bouwen voor de
laatste keren en hem wat kruimels na te sturen.