Het is het dekbed dat in de koelere nacht voor dromen zorgt,
warme voeten, zoals het donker in de avond tussen

de huizen verschijnt als grond dat omhoogkomt, gaten vullend,
de lamp aan voor het laatste uur lezen, alles met

elkaar verbindend. De tuinen dan verlaten terwijl overdag de
gesprekken tot boven stijgen, storend en intiem,

geen zon maar wel een feestmaal, een gezamenlijk geweeklaag
over de ouderdom en de gebreken waar we niets

van willen weten, een hond onder de stoelen, een kind dat met
blaffen begint. Het is de warmte van mezelf die

tegelijk eenzaam en koesterend is, er is iemand jarig, een nieuwe
herinnering komt onder de aarde vandaan.

In de nacht lees ik voor. De stilte vermoedt luisteraars, er zijn
schaduwen van uitgesteld bezoek, de ochtend vroeg.