Meestal is noodzaak genoeg aanmoediging of gebrek, onrust,
een flits in de nacht, laat kermisgerommel, een

startende auto, soms echter blijkt een duwtje in die orde van
grootte veel te klein. Een flemend stemmetje

willen we, ‘come on, baby’, en iemand die zichzelf herkent
in een meanderende omschrijving van

liefje, vader desnoods, een vallende ster en een geurend vers
broodje voordat we koffie gaan drinken.

In de voorbije nacht kwam alles bij elkaar, een grote te warme
deken, waaronder we nauwelijks bewogen. We spraken

hardop, hoorden onszelf. In de ochtend zijn we een weigerend
schoolgaand kind, we willen een jas aan en een

capuchon op en alvast de hoge laarzen van later, niet aan de
hand weggebracht maar heel alleen de andere route.