Heb je een code, vraagt L. (5), en ik denk aan een instelling
in mezelf maar hij bedoelt een beveiliging op mijn

dagboekje zoals vriendinnetje E. heeft, en S. (7) vraagt zich
af waarom ik sowieso schrijf, wat een werk,

zucht hij. Nou, verdedig ik me, ik hoop dat jullie het ook gaan
doen maar in dezelfde zucht, zegt hij dat hij zeker

weten een wetenschapper wordt, die schrijven toch ook, zeg
ik nog. Hmmm, hij was nog niet klaar met denken,

want nu volgt de opmerking dat lege bladzijden dus als vrienden
kunnen werken. Ik kijk triomfantelijk. Ondertussen

zijn we gaan liggen op de vloer en doen een spelletje waarbij
S. (7) steeds maar wint en L. (5) roept ‘come on, baby’

en dat is naar niemand in het bijzonder. We concentreren ons
alle drie even hard op de volgende zin. Wat eten we?

vraagt de oudste.