Een klein hondje houdt het vol de hele avond te keffen zoals
de gasten in de tuin hiernaast zelfs zingen, gieren

van de lach, iemand op de schouders tillen en met z’n allen
achterover rollen in het krokodillenzwembadje.

Dat stellen we ons zo voor. De spetters voelen we, de onmacht
vooral maar we kijken niet. We dromen later dat

iemand op ons zit, eerst op onze schouders en dan op het hoofd
dat langzaam in het zand zakt, we vechten voor ons

leven. Zouden we kunnen blaffen, dan deden we het. De morgen
komt in vrede, stille vlagen frisse lucht. Behalve wat

scheef geparkeerde auto’s is iedereen afwezig. Opnieuw kijken
we niet. We rekken ons, lopen op onze tenen,

duwen wat tegen de muren die we tegenkomen en zouden zelfs
zomaar kunnen zingen, heel zachtjes.