Als je de randen neemt van deze stad, de verste winkel,
de lege kantoorpanden, het tunneltje onder de

snelweg, kom je hoogstens nog een verdwaald jongetje
tegen, één schrille toon uit een oranje

toeter, een open busje waaruit een opgetogen persoon
zijn nieuwe zoldervoorraad tilt en een

wapperend vlaggetje uit het keukenraam; het zingen en
klappen, de tonen van een ambulance, de

torentjes van verstopte schatten achter de rechterboom
en het vuil dat in de sloot drijft, is allemaal

ver bij je vandaan. Een beetje misschien zoals je schrijft,
op een afstandje en voordat je vertrekt,

bij thuiskomst en tussen je eigen muren die wonderlijk
genoeg altijd precies op tijd omvallen.