Ze kennen jou wel, zegt hij, en tot nog toe heb ik me niet
versproken maar ik moet steeds vaker nadenken

alvorens ik iets vertel. Hij staat achter zijn stoel alsof ik een
van zijn kinderen ben die hij wil verzwijgen

wat hij voelt, steun zoekend bij de leuning en alvast het hoofd
schuldig gebogen. Die afstand zit ook in zijn

aanspreektitel, in tegenstelling tot wat de naam doet denken.
De vrouw van de koffie op maandag

knikt wat meewarig, haar rol is duidelijk. Nog een kopje,
zegt ze en hij gaat zitten. Het is alsof haar vader

tegenover haar begint te huilen om een mislukt avontuur,
een onbegrepen zaak, een heel groot

misverstand en daar kan zij niet tegen. Hij kent haar niet echt,
dat ook. Ze legt een koekje op de dampende kop.