Schaterlachend en dan achterovervallend. Een vlieg in je open
mond, hijgend en proestend overeind, spugend,

je knieën vastpakkend en dan langzaam omhoog en je broek
afkloppen en achter je kijken hoe plat het gras

is en dan weglopen en je altijd herinneren dat je daar, op die plek,
zo vreselijk hebt gelachen. Ik weet het nog,

zeg je, en je wijst. Achter op je rug zit een groene vlek, je probeert
de grap te herhalen maar raakt de volgorde

kwijt of niemand luistert, er zijn drie kevers omgekomen bij je
laatste poging, een hond begon te blaffen, je

kwam net naast zijn uitwerpselen terecht, iets anders stonk ook.
Toen was je onoverwinbaar. Nu stel je je voor dat

iedereen kijkt hoe je weer op de been probeert te komen terwijl
je echt niet meer weet waarom je daar lag.