Zodra ik het boek lees word ik bevangen door een bijna irritante
haast, een gretigheid waarvan ik spijt ga krijgen,

een kennismaking met gevolgen. Struikelend over heel korte en
halve zinnen, brokjes poëzie, langere uiteenzettingen

en beschrijvingen, zelfs de open ruimtes tussenin, kom ik op een
avond al over de helft, moet af en toe

wegleggen om adem te halen en de druk op me te verminderen,
het boek wordt een minnaar die te zwaar in slaap

gevallen is. In de ochtend wacht hij weer, ik zie hem liggen in
volle pracht en ga met dichte ogen langs hem,

vanavond pas kom ik bij hem terug. Ondertussen werkt hij zich
tussen mijn plooien en likt mijn huid, verleidt

me, duldt geen uitstel, dan til ik hem op en leg hem op de rand
van deze werktafel en streel zijn harde kaft.