Bij het vertrek hing ze haar oorbellen in de lamp boven tafel.
Ze bungelden nog wat na. Het was hetzelfde

als in de vroege morgen, opschrijven wat naar boven kwam,
om daarna veilig de deur uit te kunnen. Er

was een teken dat achterbleef, een bewijs dat soms moeizaam
geleverd werd, een foto van haarzelf op

een nat bankje buiten, voeten die ze voor zich uitstak, soms
alleen een glimmende neus van een schoen.

Ze rekte zich voor het juiste effect. Bij terugkomst trof ze die
volgorde aan: zachtjes wiegden daar

de attributen, zowel voet als sieraad terwijl de woorden vast in
hun omgeving stonden. Ze wist niet wat het

eerst gelezen werd: dat ze grote voeten had, een aparte smaak
of dwangmatige handelingen en iets teveel gevoel.