Er zijn dagen dat het nauwelijks beweegt, het zit en tuurt, het
schuift en strekt, een been, een hand, het zucht

en draait, het hoofd een weinig recht. Het meet zich af aan de
ruimte om zich heen, de rechte wanden, het pad

naar rechts, links de wereld, de hoogte onneembaar of het moet
zich laten vallen. Voor vallen is beweging nodig.

Het noteert iets anders. Urenlang is daar iemand op het scherm
die doet denken aan een man zo halverwege

het alfabet en van beneden de rivieren die met zoete tongval
lispelt in het rechteroor, lief en liefste met een

traagheid die vasthoudt aan de rand van het bed. Het herinnert
zich die stroperigheid. Dan zijn er de

nachten dat het schoongewassen en als nieuw afwacht wat er
volgt, het dekt zich toe en wendt zich af, haar lijf.