Alsof hij ieder moment thuis kan komen, zijn fiets door de steeg
in de bijkeuken plaatst, even belt als hij in de tuin staat,

zwaait door het raam heen. Alsof hij nog even een sigaret heeft
gerookt en een versje heeft geschreven, de

signatuur in een tekening vervat, en zo zijn handen gaat wassen
en dan naar boven komt, zijn lijf warmt aan het

hare. Alsof hij nooit het idee heeft gehad van plaats te veranderen,
het gevoel nog altijd hetzelfde, de ster in het Noorden.

Alsof zij geen rekening hield met de tijd en niet vanaf toen door
de voordeur kwam fietsen, veel lawaai makend en

de deur beschadigend, het verkeerde voorbeeld gevend aan de
achterblijvers, tekeningen voortaan rechtstreeks op

de muren, het lijf verkild, het zonnestelsel in de fruitschaal en zijn
rook, binnengehouden in haar mond, tot rondjes blies.