Het vers lijkt nooit leger dan nu de velden wit berijpt zijn,
aan elkaar grenzen zonder bedoeling, de mensen
thuishouden, de lijven huiverend van extra lagen voorzien.
Juist nu is het overzicht loos, strekt zich
van duin tot straat, rolt zich zonder begin en eind voor deze
voeten, mist zin en betekenis. Te koud zonder
jou. Waar het over ging, het warme plukje adem in een wolkje
boven je mond, de kleverige handpalm, de
gunstigste temperatuur net onder je krullen in je hals, is niet
meer te meten, ik haal de wintertruien uit
de kast. Het wachten is op gunstiger tijden. Morgen misschien
rijgen deze regels zich weer om jou zodat
een ieder zich kan warmen. Morgen misschien bereikt de zon
een hoger punt en vult de kamers van je hart.
Atze
20 januari 2019 — 13:09
Prachtig gedicht, mooi volgehouden metafoor en beeld.
Één puntje: ander woord voor ‘kleverig’.
alja
20 januari 2019 — 15:54
je weet dat ik nooit corrigeer 🙂