In de straat nog het blauwe licht van een plastic boom die tegen
de gevel van de Peugeotrijder is geplakt, de bewoner

nog niet thuis, het schijnsel spookachtig tussen de huizen door.
Het wachten is op de lamp op zolder die soms

tegelijk met de mijne aangaat en mij ongezien doet zwaaien, ik
vind de auto, oud en soms met zijn voorwielen omhoog,

van een ontroerende schoonheid en zie een autobaan voor me
met modellen op schaal die met een dun penseeltje

bijgewerkt worden met een zorgvuldigheid die bij geen van de
andere attributen past. Soms groeten we elkaar,

nooit zeg ik iets over mijn voorkeur, hij wel over het weer, ik ben
dan ook onzichtbaar voor hem zodra in de ochtend

mijn raam oplicht, contouren die niet lijken op een blauwe den
hoewel met toegeknepen ogen wel op een Volvo 544.