De nacht laat mij liggen. Het dunne laagje wit dat tegen
de ochtend verschijnt, tegen het vergeten
en voor de behoedzaamheid, de wolkjes stoom vanuit het
hol, het streepje licht dat gisteren rood nog
de lucht daarboven kleurde, de afwezigheid van geluid
en tintelend bijna de belofte. Hij duwde mij
terug, hernam zich, hernam mij. Er zou brood rijzen in
het oventje, boter smelten tussen
de twee helften, een lepel roerde zich door opgeklopte
melk, er zou voorzichtig worden gedronken.
Hij zou de deur ontgrendelen, de wereld alvast openen,
ik zou het uitzicht bewaren. Een vrouw zou
met zingen beginnen, aarzelende psalmen waarin het
hert naast de tijger rust en gespaard blijft.
elbert gonggrijp
18 februari 2018 — 09:11
Geweldig gedicht vooral door de laatste zinnen met hun Bijbelse inhoud… Ironie? Jij weet het…
Lieve groetjes,
Elbert