Waar vroeger laaghartig gekropen werd om het huis,
verscholen tussen de dichte bladeren van

zodat alleen geritsel iets verried, voeten opgeschrikt
door klamme en ongewenste omhelzingen,

plotselinge moordpartijen en gilletjes tot over de weg
die als enig lint kleurloos wapperde, de

bijlen klaar tegen de stam, na uren kriebelende nazaten
op intieme delen als te vroeg afgehakte

ledematen, wacht nu een enkel exemplaar met gespeelde
triomf hoog tegen het venster, bijna

roerloos en vals afwachtend tot ik tuimel uit het raam en
voor doe hoe te ontkomen, te bewegen weer

en nieuwe vrienden te maken, een kale grasspriet wenkt,
een schril gekras trekt over de hoofden.