Maak van dit huis een uitkijktoren en zet haar aan de rand
van de zee, laat haar lichten aan ’s nachts en

lok haar schepen, leg in een komvorm de stranden aan haar
voet en laat het water zingen, laat de

wachter de horizon beschrijven en de standen van de stroom
meten, leer haar seinen en geef haar

oliejassen, lieslaarzen en hoeden, niet langer gevouwen van
papier maar ondoorlaatbare beschermers die

het zilte haar reeds proeven en het week geworden brein en
lange witte gewaden die slingeren uit de ramen

en tussen de bezoekers blijven hangen als flarden van mist
en regen, laat de wind binnen, de kapiteins,

de nog levende have, verzwaar haar met de verzegelde kisten
waarin de rum het langst houdbaar haar verwarmt.