Links de slang van blik die tergend kronkelt langs de
zijwegen, rechts de menselijke beweging:

sokken in sandalen onder een korte broek, het hoedje
in de hand, in plastic voorop de route,

het aantal kilometers. In het midden denk ik altijd aan
thuiskomen, in omgekeerde volgorde later

hetzelfde: rechts nu de dampende autodaken, links dan
de inmiddels rustende fietser, flesje in de hand.

Na de molenrij en het onstuimige water, de hobbels
van de spoorwegovergang en het ene café,

een opgezette ooievaar met luierdoek in haar bek en
het lege schoolplein wil ik koffie halen bij

mijn mamma om te vergeten dat ze dood is, voorgoed
daar blijven, de passanten voorbij het raam.