O god, o Y, branden de dagen ons voorbij, mijn
Kaars van koorts in het vlammend zeil van je vel.
En je lacht met gindse stem, toorts en genezing:
-Breek mij. Breek mij.
-Ik breek je, breek je.
Breek ik je geliefde. En genadeloos de genade
Van het tijdloos volstrekte tijdperk trouw.

(En, in de omgeving van Y, het broeden
Van merels, haar zuinige vleugel beweging,
Het gesis en de ritsel in de slaap der dieren.)

Nic van Bruggen, uit: Les Alentours d’Y
IV, het branden