Misschien had ik de voeten nog het liefst. Omdat ze stil
lagen in mijn handen, wit en schoon of

omdat ze hem droegen, al zo lang en vroeger kletsten
tegen de keitjes van zijn buurten en

renden zo hard als ze konden en wegkwamen uit al het
gevaar. Misschien omdat ik onder tafel had

willen gaan en ze had willen wassen en daar het liefst
was blijven zitten. De handen waren altijd

zo bereidwillig en inhalend, zo ruw en warm tegelijk,
als losse onderdelen af te schroeven van

zijn sterke armen zodat ik erop had kunnen zitten, daar
onder die tafel. Zij waren het mooist, zij

pasten. Onder mijn billen, mijn borsten, mijn haren. Maar
die voeten waren de onschuldigste,

geduldigste delen. Totdat natuurlijk mijn vinger over de
zool gleed en verdween over de enkel.