Nog steeds is het uitstel. Fietst u wel eens langs
B. vroeg een man en toen ik bevestigde, zei hij
‘stapt u wel eens af’?

Er is een bankje daar vanwaar je overzicht hebt
over het hele B. en ik wist het niet. Ik denk altijd,
antwoordde ik, dat ik geen tijd

mag verspillen. De waarheid is dat ik niet eens
zeker weet waar B. ligt terwijl ik me enorme
tochten herinner met spierpijn

achteraf. Ik spaar de beelden van toen als het
brood van gisteren, haal ze door het beslag van
ei en melk, kaneel en suiker en bak ze

in roomboter. Maak torens die in elkaar zakken,
borden bestoven zoet en zwaar, serveer het de
ander, kijk verlekkerd en met heimwee

terwijl de geur passeert, schraap de pan schoon.
En terwijl ik de meeste tijd vergooi en B. daarbij,
en het brood zich nogmaals weekt,

u met mes en vork op tafel trommelt, denk ik eraan
hoe ik langs Y. kan fietsen en de konijnen kan
zien die daar huppen in het veld.