De eigen gang hier, het loopje door de deurloze ruimten,
het ’s nachts terugvinden, falend soms, van

eigen bed en warmte, wordt versperd nu door de schaduw
van het kind. Groot en donker, lang en

tergend bijna, pleziert zowel als verontrust hij me. Er is
geen alternatief dan de straat buiten en het

karton van een te krappe doos. Nu kwam hij sowieso in
mijn dromen terug, zwervend door

allerlei landsdelen en soms vergezeld van zijn baby broer
en zus en soms nog levend, je zou dus

ook kunnen zeggen dat het tijd bespaart: het is altijd handig
dat nachtelijke kreten terstond gesmoord kunnen.

Hem niet te verliezen is mezelf aantreffen tenslotte in een
weids landschap waartegen niemand zich stoot.