Now I wish I could write you a melody so plain, That could hold you dear lady from going insane (Bob Dylan, Tombstone Blues)

kwijtschelden

In dit huis besloop ik haar. De lange magere
gestalte die kwijnend en tergend mijn vader
lokte naar haar zijde. Die

hem zijn handen deed vouwen twee keer
daags naast haar (alsof hij niet al dagelijks
met God verkeerde), hem

overhoorde en huilde bij het verkeerde antwoord.
Met haar ongewassen haren in een vlecht
gedraaid tot keurig kapsel, haar

huid een gelig wit, haar jurken steevast met
spelden bij elkaar houdend. Zij schrok nooit.
Rennend bonsden wij kinderen

op haar ruiten, als we binnen kwamen waren
er witte boterhammen met paardenrookvlees,
krentenbroden gesneden met

het draad waarmee zij ook de kaas halveerde.
Vanuit deze ramen leefde zij. Zij hoorde haar
zoon niet gillen ’s nachts, vanachter

de dunne fluwelen muren het hellevuur waarin
hij viel. Soms een blote engel op het marktplein
met romige volle trekken.

 

(mijn grootmoeder was van 9 november)

pappa

(mijn grootouders met mijn vader, rond 1922)

 

 

 

 

« »