Liederen over dood, stelde ik me voor. Hij
zwaar en zwart zingend, de stem nauwelijks
verstaanbaar, het lijf dan

en het mijne daarnaast, zoveel zachter en
jonger, lichter ook en in cadans mijn woord
dan, zoekend licht over

de pianist die altijd kromgebogen op de toetsen
ligt en soms maar schuin terzijde kijkt, de
vrouw met de cello tussen

haar benen, het publiek ingetogen en bijna
stervend, zo stelde ik me voor. Applaus pijnlijk.
Gesprekken over niets

dodelijk. Zo stelde ik me voor: een handdruk
na afloop, een korte buiging, het noemen van
elkaars naam waarna, ach en dan

eindeloos slempen, slingeren door de nauwe
straten van zijn stad, eten met onze handen,
druipend van leven en licht.

 

(met Juan Carlos Tajes zijn we in gesprek over een gezamenlijk poëzieproject;
hij was gast bij Alkmaar Anders in 2009)