Voor de liefde had het geen andere
vader hoeven zijn. Niet

iemand die de schaatsen onderbond
of vloekend het poppenhuis

timmerde. Geen hutten in de achtertuin
of wandelingen op het wad.

Ik kreeg brieven vanachter de bruine
harmonicawand uit zijn kantoor.

Ik kreeg brieven vanachter het orgel
hoog in de kerk. Dat ik ze

verbrandde, had niets te maken met
die liefde. Als we liepen was het

langs de graven in ons dorp en plukten
we pinksterbloemen die

mijn mamma nors dan in een vaasje
zette op het aanrecht in de keuken.