Zijn hand of eigenlijk maar twee vingers
draait in langzame cirkels over haar warme
huid, het is een onvermijdelijke en

toch hulpeloze aanraking. Zij concentreert
zich op dat ene plekje terwijl de rest van
haar lijf hunkert. Ze kan zich

nauwelijks bewegen terwijl ze zeker weet
dat hij niets merkt van een langzame verschuiving,
misschien zelfs niet van

deze handeling. Haar vingers zouden dansen,
tikken misschien op de maat van, plagend
duwen en raadsels geven.

Hij zou niets weten van konijnen in het gras,
scheve kerktorens of doorboorde hartjes.
Als zij het zou vragen, zou hij

antwoorden: een zonnetje boven de bergen.
Zij zou omkomen in het landschap, bliksem
zou haar verschroeien.