Zoiets als opeens ontdekken dat die ene
lange narcis, niet eens geel van kleur, geen
trompettende voorjaarsbloem is maar

een wilde, door de buren verstoten, nazaat
van een andere familie, zoiets is dit huilen
van hem en naar het beeld toelopen.

Daar, tegen de camera, een schokschouderend
moment, een mager bibberen, een schuilen
tegen de vrouw van toen. Alsof

alle functies van het lijf uitgeprobeerd zijn,
alle combinaties getoetst en nu alleen deze
conclusie er is en alleen deze

richting mogelijk: terugkruipen in het ronde
glanzende gat van de tijd. Alles is zo opgeruimd,
alles is zo georganiseerd, zegt hij.

Zij zoomt in op de rechte paden, ik op het
onkruid en de wilde bloem. Ik wist niet dat
hij huilen kon, zoiets.