Of het dorp weerslag vindt in mijn werk, vraagt
de een, of de rust mij goed doet,

wil de ander weten. Ik denk aan het zwart van
de aarde, de insecten onder de steen,

het ‘morgen’ van de passant, het zwaaien als
ik op de bushalte sta, de lengte

van het gesprek in de boekhandel die tevens
geld verstrekt als je meer wilt, de

glazige blik van de caissière als de supermarkt leeg
in een heel vroege morgen alleen mij

bevat en ze het woord ‘reikhalzend’ blijkbaar niet
eerder hoorde, mijn dode ouders, de kerk die

niet wit meer is, het piepen van de haan op haar
toren, lage zon op de bekende weg.