Tussen de opzet van een openingsspeech en
verse regels van, lauw

geworden patat in de prullenbak, de doordringende
geur van gebakken vis, de

bedelende poes, een laken grauw geworden door
een spijkerbroek, van de

kranten nog maar slechts één met de pagina open,
de hoeveelheid herfstbladeren

overweldigend, hangt een oude brief aan hem:
als er niets is dat hem gelukkig maakt wat

zal ik dan proberen? Ik kan de patat alsnog met
ketchup presenteren, het

laken onder zijn kin geknoopt, mijn woorden
druppend in zijn schoot.

Ik zou eindigen met ‘het wordt altijd weer een
keer zomer’.