Van alle mannen weet ik nog hoe zij daar lagen
Vast in slaap, zich niet bewust van

Hoe ik daar lag te staren, hun silhouet tekenend
En voor altijd in het hoofd of

Langzaam naar beneden dalend zoals mijn vingers
En dan een halve meter hoog

Blijven steken, jaren nadien kon ik me opeens
Verslikken in een witte boterham met

Hagelslag die Hij eens maakte of struikelen over
De racefiets in het trapportaal

Dan lag Hij nog met zijn handen gevouwen onder
Het vermoeid gelaat en was

Mijn kinderlijk ontvouwd gebaar allang weer onder
De dekens verdwenen