Het is een soort niets dat ik zoek. Wat je overhoudt
als je uit de kom van je beide handen hebt willen drinken:
je beiden handen. Geuren lanterfanten door de tuin.

Ik heb een ligstoel onder me waarin ik zo laag als ik maar
in mezelf kan liggen, op mijn rug, het onderste wat ik heb, lig.
Hoe is dit liggen? Zoals je een cognac afmeet door het glas
horizontaal te leggen, zo is dit leggen, ik heb niet veel van
mezelf
nodig om vol te zijn, wat ik nodig heb is vooral: weinig.

Er is te weinig weinig. De vergevingsgezindheid
van het niets waarin wij, als we eveneens
niets zouden zijn, zouden passen.

De lucht is zo blauw als vergeetachtigheid.
De lucht is zo blauw als blauwsel waarmee destijds
linnen werd gewassen om witter te zijn.

Herman de Coninck, uit: Vingerafdrukken