Vanuit mijn raam een lichte plek in de donkere
Struiken voor me, vanuit de eerste zon

De aarzelende eenden, elkaar verzamelend op het
Lichte groen, dan rennend door

Het donker, plonzend in het diepgroene water
Uiteenstuivend verdwijnend onder de brug

Vanaf die kant mijn bungelende sterren, zeven
Op een rij

Een zittende vrouw bij wie alleen de handen
Bewegen, ze verzamelt zich

Ze stuift uiteen alvorens te rennen, een woord
Nog en dan