De wegen van dit land zijn gemakkelijk en goed, de auto’s van dit land hebben goede veren: dokteres, u liegt ook. En ik ben geen meeuw. Wat zal ik doen, kind? Zal ik verder rijden, zal ik terugkeren? Als ik terugkeer is het erger: dan moet ik hetzelfde onmogelijke stuk opnieuw rijden. Als ik doorrijd, daarentegen, is er hoop dat het beter wordt. Met de moed om retorisch te zijn zou ik kunnen zeggen dat ik een weg aan het rijden ben die gelijk is aan mijn leven: allemaal gaten en keien, moeilijkheden. Ik heb eens een schrijver gekend die beweerde: iedereen heeft het leven dat hij verdient. Dat is hetzelfde als willen beweren dat een arme verdient arm te zijn, dat een blinde verdient blind te zijn. Hoewel het een intelligente schrijver was, was het een domme man. Ook de lijn die de intelligentie van de domheid scheidt is zo’n dunne lijn, dat zal je wel merken. Wanneer die dan ook breekt, vloeien de twee dingen samen zoals de liefde en de haat, het leven de dood, of je nu man of vrouw bent. Ik ben me weer gaan afvragen of je een man of een vrouw bent, en ik zou nu willen dat je een man was.

Oriana Fallaci: Lettera a un bambino mai nato