Vanaf nu wilde ik gaan reizen, dacht ik en
Legde haar op plekken neer, onder

De volle bomen of in het geurend hooi, lang
In de hoeken van de wegen

Wachtend op de piepende auto’s of met het
Hoofd op tafel in een luidruchtige kroeg

Dan weer stond zij en zag het landschap
Veranderen, de passagiers, de rijders, de

Thuisblijvers, zij schreef vurige brieven van
Gemis maar ook hoe

De maan haar achtervolgde of het konijn in
De wolken

Ze had geen koffer vol maar haar handen waren
Nooit leeg