Ze had zo goed voor hem gezorgd, dacht zij, het was geen
kwade jongen, echt, hij was gewoon dezelfde als

altijd, alleen het zat hem een beetje tegen. Zoveel dat zij
eindigde in een scherpe flits en zonder hoofd,

in het autootje waar zij zo lang voor had gespaard en met
het attribuut waarmee hij zich voor altijd vastzette.

En nog zou ze zeggen dat het in wezen een goede jongen
was, alleen had hij gewoon wat tegenslag en

de kwade dronk van zijn vader en iets met verderfelijke
genen van de generaties daarvoor, iets van

drift en chaos en altijd maar weer dat zwarte gat waar zij
gewoon overheen sprong, nou ja, vroeger

natuurlijk. Nu lag ze zonder hoofd achter de pluchen bank
en ze had nog wel net haar haar gedaan en haar make-up.