De overtocht is koud, mistig en met flarden zwart boven het water,
rond de bol van licht in de lucht, Witte vlokken vast

op het asfalt van de weg, het rode licht knipperend, geen mens nog
te zien behalve zij en de pontbaas, zwijgend.

Een verlaten fiets aan de overkant, een leeg kinderzitje bovenop,
peuken op de grond. Een plastic zak met nog wat brood,

halve meters die we lopen en wolkjes warmte uit ons lijf, daar dan
en altijd onderweg willen we de thuisreis, omdraaien,

zonder aarzelen de bekende route, nog even. Er is geen verhaal,
nog niet, oversteken, duizend puzzelstukjes

op de grond, een lege auto met het portier open, een opengereten
vuilniszak, het laatste liedje van het feest, een stijf

bevroren shirt aan de waslijn, lege kratjes tegen de gevel, eindelijk
een fietser die traag tegemoet komt en dan langzaam valt.