Halverwege zijn betoog valt de verbinding weg. Hij is weggezakt
in de kussens of heeft het mobieltje laten vallen, moest

naar het toilet of denkt dat ik niet meer luister, ik hoor het zachte
ruisen en weet dat het zeker vijf minuten duurt voordat

hij zich realiseert dat we los gekoppeld zijn. We zweven door de
ruimte. Hij praat gewoon door. Mijn mooie man

waarvan de krullen verdwenen zijn, recht naar beneden wijzen en
grijs, de spieren stijf en zijn kracht verdwenen in zijn

tenen, dat zegt hij. Ik voel niets. De tweede poging begint anders,
hoe of het met mij is, vraagt hij, en ik weet niets te vertellen.

Ik span mijn spieren. Een warme wind waait om de boomhut, ik
slinger van de ene naar de andere kant, hij ziet het niet.

Laatst, begin ik, maar het is twee jaar geleden, of. Welterusten,
is het dan, en lang staar ik nog naar de lege ruimte.