Zoals ik vroeger naar mijn moeder fietste, iets lekkers in
mijn tas, het hek eerst zag en dan het lange pad,

grint onder mijn banden, de fiets tegen de garage stalde en
dan de achterdeur opende en ‘oehoe’ riep

(een uil of zoiets) en voordat zij iets terugzei en de keuken
binnenkwam, mijn jas al over een stoel had

gehangen en bordjes had gezocht voor dat lekkers, en zij
meteen koffie maakte en neus aan neus

(Eskimo’s) mij begroet had, en dan na even al de wangen
rood had van plezier, mij de tuin mee in nam,

op alles wees, de koffie nog in de hand, op een stronk ging
zitten en zuchtte, zo zou ik nog wel eens het dorp

willen bezoeken en alles terugvinden van toen, drie rondes
om de kerk in plaats van die ene, en dan pas terug.